KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

COLUMNS

Over belevenissen en inzichten

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


Spannende gebeurtenissen tijdens ritten voor mijn werk.

Het waren thrilling events, die bij het uitvoeren van mijn werkaamheden plaatsvonden. Vooral tijdens het rijden in mijn auto. Voor mijn werk moest ik dagelijks een dertigtal veehouderijen bezoeken, Dit om steeds een heel klein beetje stierensperma in de baarmoeder van bepaalde koeien te plaatsen. Namelijk bij die koeien die tekenen van bronst hadden vertoond en die met die minimaal kleine hoeveelheid semen zouden kunnen worden bevrucht. Lang niet altijd gebeurden er van dit soort spannende gebeurtenissen tijdens mijn werk. Maar toch!.... Soms ook juist wel!

Eens was het nog zeer vroeg in de ochtend. Niemand was zo vroeg op pad, naar het scheen, behalve ik dan. Ik reed met mijn auto op een zeer rustige ochtend door het Friese platteland, toen ik daar vanuit één van mijn ooghoeken plotseling iets gewaar werd van wat het gevolg van een ongeval moest zijn. Dat wil zeggen een ongeval met een tractor. Toen ik namelijk met mijn auto vanaf een zijweg de weg naar een vrij hoog bruggetje opreed, zag ik daar in de wegberm de diepe sporen van tractorwielen richting de sloot. En al gauw daarna nam ik daar ook werkelijk in de sloot de uiterlijke contouren waar van een tractor. Daar lag zonder enige twijfel een tractor in de sloot. Een tractor met aanhangwagen. Het grootste gedeelte van deze voertuigen lag reeds onder water. Maar de motorkap van de tractor was onder andere nog goed zichtbaar. Ik schrok hevig! Niet zozeer vanwege die gebeurtenis, maar wel van wat ik daar allemaal wel zou gaan aantreffen. Ik stapte uit mijn auto en klauterde direct bij de hoge wal neer naar beneden. En toen ik daar was aangekomen, zag ik bij de tractor een aantal vingers boven het water uitkomen. Het betroffen de vingers van de chauffeur van de tractor. Dat was onmiskenbaar!

'Ik moest nu snel handelend optreden', bedacht ik mij. Want anders zou het leven van die persoon wel eens voorgoed beëindigd kunnen zijn. Maar was ik niet reeds te laat.......?

Al struikelend liep ik verder de wal af, naar de half verzonken tractor. Daar aangekomen ging ik direct breeduit op de tractor staan en ik pakte de uitgestoken hand heel stevig vast. Deze hand voelde koud en ruw aan. 'Leeft hij nog wel?', vroeg ik mij in stilte af. 'De tractorchauffeur zal ondertussen ook wel zwaar van het water zijn', bedacht ik mij. Dus moest ik erop voorbereid zijn om hem in één enkele krachtige beweging uit de sloot vandaan te kunnen trekken. Ik trok dus eenmaal stevig aan die hand. En ik viel daarbij bijna achterover. Want ik trok de hand los. 'Hoe erg.....!'Daar krijg ik enorm gedonder mee', bedacht ik mij direct. 'Want omdat men niet bij iemand de hand van het lichaam mag aftrekken, zal dat voor mij wel eens niet zonder vervelende gevolgen kunnen blijven', bedacht ik mij? Ik begon nu over heel mijn lichaam te trillen. Dat had ik niet eerder meegemaakt. Het verliep allemaal heel snel achterelkaar. En ik kon door de paniek korte tijd niet goed meer nadenken. Tenminste tot het moment waarop ik mij realiseerde dat het een handschoen betrof, die ik uit de tractor vandaan had getrokken. Een vleeskleurige werkhandschoen. De handschoen had blijkbaar enigszins vastgezeten. En nu stond ik daarmee in de hand. Wat vreemd!...Maar wáár was nu die tractorchauffeur. Ik keek een tijdlang zoekend om mij heen. 'Hij kon toch niet zomaar in het niets zijn verdwenen', dacht ik. 'Was die tractorchauffeur soms onder die tractor terechtgekomen?' 'Of onder die aanhangwagen'. Maar dat was toch warempel niet goed voor te stellen. Hoe kan hij dan als eerste in die sloot zijn terechtgekomen? Eerder nog dan die beide voertuigen. 'Dat kan toch eigenlijk niet?', bedacht ik mij. Mijn verstand leek mij in de steek te laten. Ik kon even niet goed meer nadenken. Tenminste totdat ik plotseling iemand heel in de verte in het weiland zag lopen. Dat moet wel die tractorchauffeur zijn. Dat kon bijna niet anders. Mijn paniek was nu voorbij. Ik hoefde nu niemand meer te gaan redden.

Later hoorde ik dat die tractorchauffeur een jonge jongen van 16 jaar oud was, die op zijn eerste werkdag die trekker had moeten ophalen. En ik werd gewaar dat hij, voorafgaand aan dat ongeval, hooguit een halve kilometer met die tractor had gereden. 'Wat sneu voor die jongen', dacht ik. Op een dergelijk moment in zijn prille carrière als tractorchauffeur kon hij die affaire natuurlijk niet gebruiken. Hij bleek kort daarvoor in dienst te zijn genomen door een wegenbouwmaatschapij. De natte werkhandschoen heb ik daar maar achtergelaten, de jongen zou wel eens terug kunnen komen naar de plek des onheils. 'Mogelijk gaat hij er om zoeken om de schade voor zijn werkgever nog iets te beperken'.... dacht ik'. 'Hoe onbenullig ook'.

Op een ander moment, herinnner ik mij nu, deed er zich ook iets bijzonders voor in verband met een hoog bruggetje in de weg. Een ander bruggetje, in een andere weg. Het was een ophaalbruggetje in een landweg naar een boerderij. Namelijk in een eigen weggetje van de betreffende boer. Ik was reeds verschillende malen over dat bruggetje heengereden. Maar toen ik op zekere dag weer naar die boerderij ging en ik dat brugetje opreed, bleek dat bruggetje vreemd hoog te zijn. 'Dit klopt niet', dacht ik. Gelukkig kon ik bijtijds remmen. Want toen ik eenmaal stilstond bleek het bruggetje deels omhoog te zijn gedraaid. Ik stond stil op die omhooggedraaide brug, net voor het einde van het brugdek.

Tijdens een periode van flinke vorst moest ik voor mijn werk ook eens naar een boerderij toe gaan. Weer een andere boerderij dan die welke hiervoor zijn aangehaald. Ook deze boerderij kon ik niet volledig met mijn auto bereiken. Want ook daar was wél weer een vaart aanwezig, maar geen brug. Ik kon die boerderij normaliter slechts bereiken met een roeiboot. Dat was altijd nogal een tijdrovende gebeurtenis. Toen ik daar dus op zeker moment, na een drietal nachten van strenge vorst, weer eens opnieuw voor die vaart stond, bedacht ik mij om met de auto die vaart over te steken. Maar toen dat lukte, bedacht ik mij tevens om ook het hele eind met de auto over die vaart naar die boerderij toe te gaan rijden. 'Het ijs zou daartoe sterk genoeg moeten zijn', bedacht ik mij. Toch was dat ondanks de sterke ijsvloer wel een waagstuk, want ik kon daar ter plekke niet de conditie van het ijs op het hele traject inschatten. Het was een af te leggen afstand van om en nabij 0,5 kilometer en met de auto zou dat beslist veel sneller gaan dan lopend. Dat was duidelijk! En ik was ook erg gehaast, want ik wilde heel graag snel naar huis gaan om op de tv nog een flink deel van de elfstedentocht te kunnen volgen.

Het risico was wel wat groot, bedenk ik mij nu. En normaal gesproken zou ik niet een dergelijk groot risico nemen. Maar nu was het mijn inziens wel verantwoord, vond ik. Want een elfstedentocht gaat slechts door als er, zoals ze in Friesland zeggen, 'balken onder het ijs zijn gevroren!', Bovendien, en dat gaf een extra gevoel van veiligheid: Over het traject, wat ik daar over de vaart zou moeten rijden, was een dubbel spoor van tractorbanden aanwezig. Er was dus reeds iemand met een tractor over de vaart naar die boerderij toegereden. 'Dan zou het ijs mij met mijn auto ook moeten kunnen dragen', dacht ik.. En bovendien: het gewicht van een auto is per cm2 bandoppervlak ook niet erg groot. Kleiner nog dan het gewicht per cm2 van een zware man die over het ijs loopt, had ik wel eens vernomen. Als ik met beide voeten op het ijs sta, wordt mijn lichaamsgewicht van 95 kilo verdeeld over een voetoppervlak van zo’n 500 cm2, namelijk de onderkant van mijn voeten. De huid van mijn voeten krijgt dan een druk te verduren van 95/500 = 0,19 kg/ cm2. 'Ook om deze reden zou dit risico niet te groot hoeven te zijn', bedacht ik mij. En ik besloot toen om met mijn auto het ijs op te gaan rijden. Het ging gelukkig goed, ik kwam heelhuids bij die boerderij aan. En ook de terugweg over die vaart leverde geen problemen op.

Het hoefde overigens niet erg te vriezen om mij op mijn ritten naar en van de boerderijen toch flinke moeilijkheden op te gaan leveren. Op de terugweg van een boerderij moest ik tijdens winterse omstandigheden eens een flinke helling in de weg zien te overwinnen. De weg waarover ik reed, liep op een bepaalde plaats vrij steil omhoog. Normaal was die helling in de weg voor een auto geen enkel probleem, maar nu was de weg daar ter plaatse door opvriezing dermate glad dat ik er niet bij omhoog kwam. Hoe snel de wielen van mijn auto ook rondtolden, mijn auto kwam niet in beweging. Na verschillende vergeefse pogingen om toch die helling op te kunnen rijden, besloot ik de veehouder, die daar vlakbij woonde, om hulp te vragen. Door even flink tegen de achterkant van mijn auto aan te gaan duwen, kreeg hij het voorelkaar dat mijn auto toen toch die helling opkwam. Maar ik schaamde mij er tegenover die veehouder wel voor dat ik het niet in mijn eentje had gered. 'Ik had hem tijdens zijn drukke werk gestoord. Dus zou ik dat probleem later vóór moeten zijn", dacht ik. In het vervolg nam ik tijdens de winter altijd een bakje met strooizout in mijn auto mee, zodat ik daarmee het ijslaagje op een eventuele gladde helling in zoverre zou kunnen doen ontdooien om een dergelijke helling op te kunnen rijden. Na deze ene vervelende verstoring van mijn autorit heeft zich echter nooit weer opnieuw door gladheid iets dergelijks voorgedaan. Dit ondanks het feit dat ik in de winter wel veel vaker bij diezelfde helling op moest rijden. Het strooizout heb ik later nooit hoeven te gebruiken.

Tijdens een andere autorit, die ik voor mijn werk maakte, zag ik eens plotseling in de verte een man met zijn fiets op de weg liggen. Er moest iets met die man aan de hand zijn. Het gelaat van die man was helemaal blauw gekleurd. Hij had zuurstoftekort, dat was voor mij wel duidelijk. Een andere man had hem ondertussen ook zien liggen. En die man besloot toen om zo gauw mogelijk medische hulp in te gaan roepen (het was in de tijd dat mensen nog geen mobiele telefoon hadden). Dus hij moest zo gauw mogelijk naar het dichtsbijzijnde dorp gaan om telefonisch om medische hulp te vragen. Ondertussen was ik bij die verongelukte man achtergebleven. Voor mijn eigen veiligheid zette ik allereerst mijn auto, met knipperende alarmlampen midden op de weg neer. Daarna zat ik daar voorovergebogen bij die man, om te proberen hem, door middel van kunstmatige beademing, weer tot leven te wekken. Maar al hoe goed ik ook probeerde mijn best te doen, ik kreeg geen lucht bij die man naar binnen. Het nare was dat die man bleek te hebben gebraakt. 'En dat braaksel zou wel eens de oorzaak kunnen zijn van het feit dat het mij niet lukte om hem te beademen', bedacht ik mij. 'Maar hoe krijg ik ooit dat braaksel uit zijn mond vandaan', vroeg ik mij af. Al spoedig was er toen ook een vrouw aan komen lopen. Die vrouw was verpleegster geweest. En zij nam het initiatief voor de beademing van die man van mij over. Maar ook zij kreeg geen lucht bij die man naar binnen. Het braaksel moest er uit, dachten wij beiden. Gelukkig was er op dat moment een ambulance gearriveerd. En de mensen van die ambulance bleken een apparaat in de wagen te hebben om het braaksel uit de mond van die man vandaan te kunnen zuigen. Maar dat bleek al gauw vergeefse moeite te zijn. Want die man bleek inmiddels reeds overleden te zijn. 'Wij hoefden ons zelf geen verwijten te maken', zei één van de mannen van de ambulance. 'Want zij hadden zonder dat apparaatje het braaksel ook niet goed uit de mond van die man kunnen verwijderen, zei hij.

Als er sprake is van mist, is het uiteraard gevaarlijk om een autorit te maken. Het liefst blijft men dan thuis, want het gevaar van een botsing is dan veel groter dan dit normaal is. Vooral wanneer er sprake is van dichte mist. Als autobestuurder zal men er in die omstandigheden desnoods voor moeten gaan kiezen om veel langzamer dan anders te gaan rijden. Dat maakt het gevaar van een botsing veel kleiner dan anders het geval is. In dichte mist zal men de achterlichten van de auto voor u meestal nog wel kunnen zien. Het is dan ook niet zo vreemd dat men zich op de achterlichten van die voor u rijdende auto gaat oriënteren. Echter soms zijn dan ineens ook die achterlichten van de voorganger niet meer te zien. Het kan zijn dat de mist dan plaatselijk zo dicht is dat men de auto van de voorganger in het geheel niet meer zal kunnen waarnemen. Maar het kan ook zijn dat die voorganger dan sneller rijdt, dan men in feite zelf doet. En dat deze zodoende uit uw gezichtsveld verdwijnt. In die omstandigheden zult u de neiging kunnen hebben om uw voorganger in te halen. Namelijk door sneller te gaan rijden. Maar dan zal men wel eens plotseling ál te dicht op de voorrijdende auto kunnen blijken te rijden. Met een botsing als akelig gevolg. Als er veel auto's tegelijkertijd op de weg zijn, kunnen veel meer autochauffeurs diezelfde fout blijken te maken. Met als gevolg dat men bij een filebotsing betrokken raakt.

Als het flink mistig is, blijkt men de afstand tot de voorligger ook heel verkeerd te kunnen inschatten. De mist geeft dan een vertekend beeld van de afstand tot eventuele voorgangers. Deze voorgangers zijn dan dichterbij dan men inschat. Als men dan op zeker moment te dicht op de voorganger blijkt te rijden, zal men gaan afremmen. Maar door de verkeerde inschatting van de afstand tot de voorganger, zal deze dichterbij zijn dan men blijkt te hebben ingeschat. Men zal in die situatie dan ook niet hard genoeg gaan remmen. Waardoor men op de voorganger zou kunnen blijken te hebben ingereden. Met alle vervelende gevolgen van dien.

Gelukkig heb ik tijdens mist nooit een botsing meegemaakt, maar ik heb tijdens dichte mist wel eens een heel erg gevaarlijke manoeuvre met mijn auto gemaakt. Toen ik in die situatie vanaf de autoweg wilde afslaan naar de landweg van een boerderij, bleek ik de verkeerde afslag te hebben genomen. Ineens stond ik daar stil voor het hermetisch gesloten hek van die afslag. Ik moest dus weer achteruit. Terug de autoweg op! Dat was onverantwoord gevaarlijk. Maar ja, wat moest ik anders. Ik heb er toen maar voor gekozen om te wachten tot dat er enkele auto's tegelijkertijd voorbij waren gereden. Want zo redeneerde ik, tijdens de mist rijden de auto's heel vaak in groepjes vlak achter elkaar. Het was een levensgevaarlijke gok. Toch heb ik dat toen op die wijze wél gedaan. En het lukte! Toen ik dan ook eenmaal de versnelling van de auto weer in de vooruit kon schakelen en voldoende snelheid bleek te hebben opgebouwd, was ik heel erg ontdaan van de bloedlinke actie die ik kort tevoren had uitgevoerd. 'In feite was dit onverantwoord gevaarlijk geweest', bedacht ik mij.

Soms moest ik voor mijn werk ook een onbewaakte spoorwegovergang oversteken. Tijdens normale lichtomstandigheden vond ik dat al een spannend gebeuren. Maar als het donker was, of wanneer het mistig was, vond ik dat wel héél erg spannend. Voor ik eroverheen reed, draaide ik dan de beide voorruiten van de auto volledig open en luisterde ik een tijdje goed of ik ook een trein hoorde aankomen. Ik ging dan geheel op mijn gehoor af, voordat ik de beslissing nam of ik wel of niet kon oversteken. Als ik dat door de harde wind niet goed kon horen, stapte ik ook wel eens uit mijn auto, om met een oor op de rails liggend, te luisteren of er wél of niet een trein aankwam. Ik nam geen risico wat het oversteken van een spoorwegovergang betreft. Maar toch voelde ik mij in dat soort omstandigheden wel erg onzeker. De treinmachinisten beseften gelukkig ook goed hoe groot dat gevaar was. Tijdens dichte mist waarschuwden zij vaak met een voordurend geluidsignaal dat er een trein aankwam. Als dat signaal echter plotseling in dichte mist weerklonk, was ook dat iets om erg van te schrikken. Als de gelegenheid zich voordeed, liet ik soms ook mijn auto staan, en stak ik te voet de spoorbaan over. Dan voelde ik mij veiliger bij het oversteken van de spoorbaan. Ook zonder dat een trein een geluidsignaal liet horen, kon ik dan wel goed horen dat er een trein aankwam.

Enkele boerderijen waren alleen via een smalle, hoog gelegen, weg te bereiken. Een dergelijke weg ligt dan vaak op een zogenaamde slaperdijk. Op het afgeplatte, smalle en bovenste deel van een dergelijke nooddijk is dan verharding aangebracht. Namelijk op een wijze dat in de breedte van die weg slechts èèn auto daar tegelijkertijd gebruik van kan maken. Als een andere auto die betreffende auto wil passeren, dan moet die auto eerst een plekje zoeken waar die weg daartoe iets breder is gemaakt, of waar de dijk ter plekke iets breder is geworden. Het wegvlak van een dergelijke slaperdijk is aan de bovenkant vaak enigszins bol. Net zoals oude zeedijken dat ook zijn. Bij niet-winterse weersomstandigheden is dat geen probleem, maar als het wegdek door opvriezing, door sneeuwval, door een hagelbui, of door ijzel, glad is geworden, moet men heel erg oppassen dat men niet met de auto van het verharde gedeelte van de weg afglijdt. Want de berm van dergelijke wegen is vaak zo smal, dat deze nauwelijks voor veiligheid van de autobestuurder zal kunnen gaan zorgen. De enige manier om onder die omstandigheden van een dergelijk weg gebruik te kunnen maken, is door zeer langzaam te gaan rijden. Maar ook dán is het berijden van een dergelijke weg onder die omstandigheden een spannend gebeuren. Want als men op een dergelijke weg het spoor niet kan houden en men duikt met de auto de diepte in, dan maakt men zo'n rare smak dat men zijn bewustzijn wel eens kan gaan verliezen. Als men daarbij met de mond onder water komt, zal men die duikeling allicht niet kunnen navertellen. Een jonge vrouw van 19 jaar oud was dat, in het rayon waarin ik werkte, op zeker moment overkomen. Zij hing toen op zeker moment met de snuit van de auto in de sloot. En zij heeft daarbij het leven gelaten. Een boer die het had zien gebeuren kon haar niet uit de veiligheidsriem vandaan krijgen, zodat hij eerst een zeer scherp mes moest gaan halen. Toen hij teruggekomen was, was die jonge vrouw ondertussen in de blubber, die in de auto was binnengetreden, gestikt.

Zelf ben ik ook een aantal malen met de auto in een landsloot terechtgekomen, maar dan altijd languit. Het was bij tijd en wijle ook onverantwoord om zich met de auto op de boerenweggetjes te gaan begeven. Ik had graag winterbanden om de wielen van mijn auto laten monteren, maar dat vond mijn werkgever te duur. De schade die mijn werkgever opliep door dit niet te doen, was echter ook niet mis. 'En het gevaar wat wij aldus als werknemers liepen, was ook onverantwoord groot, vond ik'. Op het hoofdkantoor van ons bedrijf schatte men dat gevaar duidelijk niet goed in. Daar zat men lekker warm en droog achter een bureau te werken. Logisch dan men dan niet goed weet heeft van de gevaren welke wij bij het uitoefenen van ons werk lopen.

Ja, de wegen waren tijdens de winter wel vaak dermate glad dat het nauwelijks verantwoord was om met de auto op die wegen te gaan rijden. Met name als het had geijzeld. Soms lag er wel een centimeter dikke laag ijzel op de weg. Ook onder die omstandigheden werd van ons verwacht dat wij ons werk uitvoerden. Ik was dan wel eens wat halsstarrig in het opvolgen van dit soort onredelijke eisen. Als werknemer moet men zijn eigen verantwoordelijkheid in de gaten houden. Toch deed ik wel mijn werk, als ik inschatte dat dit ook maar enigszins verantwoordelijk was. Als ik in de slip raakte was ik zo langzamerhand goed in staat om mijn auto weer uit de slip vandaan te halen. Dit ondanks het feit dat de wegen waarop ik reed daartoe aan de smalle kant waren.

Op een rit naar Nancy, een stad in het noordoosten van Frankrijk, raakte ik in België ook eens in de slip. De wegen in Nederland waren toen niet bevroren. Dus ik had ook niet verwacht dat dit daar wel zo zou zijn. Later begreep ik dat het tijdens winterweer op de hooggelegen wegen van België betrekkelijk snel glad kan worden. De weg waarop ik daar in België reed was breed genoeg om mijn auto uit de slip te kunnen halen. Maar de snelheid waarmee ik reed was veel hoger dan anders het geval was wanneer ik in de slip raakte. Toch lukte het mij om dat te kunnen doen. Hoewel er daar ter plaatse meerdere andere auto's reden, lukte het mij toch om mijn auto uit de slip te halen. En om geen van die andere auto's te schampen. Ik zat samen met een leraar van een politieacademie, in Amsterdam, in de auto. En hij was hevig geschrokken van mijn glijpartij. Desondanks kreeg ik een complimentje van hem dat ik de auto zo goed uit de slip had weten te halen. Daar was ik toen wel een beetje trots op!

In de winter moet men altijd bedacht zijn op gladde wegen, ook al weet men dan op zeker moment dat de temperatuur nog enkele graden Celsius boven nul is. Want als is er in die omstandigheden sprake is van een heldere lucht, dan kan het op grondniveau zomaar ineens enkele graden kouder blijken te zijn. Dat komt door de sterke uitstraling van de warmte van de onderste luchtlaag, die zich dan voordoet. Die uitstraling wordt dan door de heldere lucht niet door eventueel aanwezige wolken belemmerd. Als men op winterdagen een autorit maakt, moet men dus extra oppassen voor gladde wegen, als er sprake is van een heldere lucht.

In de zomerperiode zijn de wegen normaal gesproken niet glad, maar ook dan gebeurt er wel eens iets spannends met een voertuig waarin men rijdt. In Frankrijk reed ik eens met een tractor, met aangekoppelde en zwaar beladen wagen, een steile helling op. En dat is dan wel enigszins risky. Want men is dan in grote mate afhankelijk van de stuwkracht van de moter van die tractor, want als die moter het onder die omstandigheden zou laten afweten, dan zouden deze voertuigen door de aantrekkingskracht van de aarde naar beneden kunnen worden getrokken. En juist dat dreigde er op zeker moment ook te gebeuren. Want toen ik op het steilste punt van die helling was aangekomen, sloeg de moter van de tractor af. En wat ik zo snel ook probeerde, ik kreeg hem niet weer aan de praat. Gelukkig hebben tractoren zeer krachtige remmen, zodat ik daar meteen gebruik van ging maken. Ik trapte de voetrem zeer diep in. En ik zette deze in die stand handmatig op slot. Ditzelfde deed ik met de handrem. En bovendien liet ik de stilstaande moter van de tractor in de hoogste versnelling staan. Ondanks deze ingrepen had de trator toch de neiging om, samen met de zwaar beladen wagen naar beneden te rijden. Dat gebeurde in schokjes. Iedere keer als er weer een zuiger van de moter door het dode punt was heengegaan, gingen de beide voertuigen een klein stukje naar beneden. Dit ondanks het feit dat zij door mijn ingrepen flink afgeremd zouden moeten zijn in hun achteruitgaande beweging. Toch verplaatsten de voertuigen zich in een dergelijke langzaam tempo achteruit, dat ik voldoende tijd had om af te stappen. Toen ik eenmaal veilig van de tractor was afgeklommen, haalde ik direct een beetje lading van de wagen af en legde dat achter al de verschillende wielen neer. Daarna bleek ik de achteruitgaande beweging van de voertuigen volledig te hebben kunnen stoppen. Op dat moment kon ik weer even een paar keer rustig ademhalen. En toen had ik ook de gelegenheid om hulp op te gaan halen. Ik vermoedde ondertussen wel wat de oorzaak van de motorstoring was. Namelijk het feit dat er zich een luchtbel in de brandstofleiding van de tractormotor bevond. En ik wist ook wel waar zich het pompje bevond om die luchtbel eruit te pompen, maar ik begreep zo gauw niet hoe ik dat pompje aan de gang kreeg. Zodat ik maar besloot om het hele eind naar beneden te lopen om de zoon van 'le fermier' er bij te halen. Deze jongeman was erg bedreven met deze machine. Dat wist ik uit ervaring maar al te goed. 'Le tracteur est caduc' zei ik hem uiteindelijk. Een betere Franse uitdrukking wist ik zo gauw niet naar voren te halen. En hij keek mij wel wat vreemd aan, maar uiteindelijk begreep hij toch dat er iets met de tractor aan de hand was. Toen wij met z'n tweeën de steile helling waren opgelopen, wees ik hem op het pompje van de moter van de tractor. Hij wist precies hoe dat pompje werkte. En vervolgens was het probleem binnen de korste keren opgelost.

In tegenstelling tot in de zomer kunnen de wegen en de boerenpaden tijdens de herfst wél glad zijn. Zelfs verraderlijk glad! Dat kan ten eerste komen als er tijdens de bietencampagne door het landbouwverkeer veel klei op de verharde wegen trecht is gekomen. Natte klei kan erg glad zijn. Dat weten wij mensen ons nog wel te herinneren van onze kleutertijd, toen wij vaak met nat gemaakte klei speelden. Onze met klei verontreinigde handen waren toen immers bij tijd en wijle zo glibberig, dat wij nauwelijks het andere speelgoed in de handen konden houden. In de veehouderijgebieden heeft men geen last van gladde wegen door de klei die door landbouwvoertuigen op de wegen en de paden terecht is gekomen. Maar in die gebieden is er dan wel een andere factor aanwezig die voor extreem gladde wegen kan zorgen. Dat is de hekkelspecie die in het najaar door hekkelwerkzaamheden op de paden en de landbouwwegen terechtkomt. Deze hekkelspecie, welke dan deels op die wegen en paden terecht komt, kan ook uitermate glad zijn. Niet iedere autobestuurder zal daar altijd en overal bijtijds op verdacht zijn. Maar als men dat dan plotseling wel in de gaten krijgt, zal men door vaart te minderen eventueel slipgevaar willen trachten te voorkomen. Vaartminderen doet men heel effectief door te gaan remmen. Maar dat is onder die omstandigheden ook weer geen verstandige actie. Want in de wintertijd kan men dan door plotseling en heftig te remmen, heel erg in de slip raken. Waardoor men de controle over de auto kwijtraakt.

In een ander geval was ik ook min of meer de controle over mijn auto kwijt. Ikzelf was daardoor niet in de problemen geraakt, maar wel een andere verkeersdeelnemer. Toen ik op zeker moment op een B-weg met mijn auto een flauwe bocht moest maken, zag ik dat op het parallel gelegen fietspad twee jongens op een bromfiets, mij heel snel tegemoetkwamen. Zij waren een onderlinge wedstrijd aan het doen. Dat was mij wel duidelijk. Eén van die jongens boog echter snel van zijn route af, om op de weg te gaan rijden. Op de weg waarop ik hen uit de tegengestelde richting naderde. Hij had mij echter in de gauwigheid niet opgemerkt. Toen ik zag dat hij mij niet zag, ging ik vol op de rem staan. 'Anders zou dat verkeerd kunnen aflopen', dacht ik. Mijn auto was echter korte tijd onbestuurbaar geworden, omdat de rechterwielen van mijn auto door de berm waren gaan rijden. En doordat zij daar in de slip waren geraakt. De ene bromfietser kwam in volle vaart recht op mijn auto toerijden. Hij raakte met zijn bromfiets de voorkant van mijn auto. En die jongen kwam toen op de motorkap van mijn auto terecht, om er vervolgens in volle vaart vanaf te schieten. Toen ik uit de auto stapte, vond ik hem hevig geschrokken in de berm van de weg liggen. Gelukkig leek hij niet gewond te zijn. Maar wat wel erg vervelend was, was dat hij een bloederpatiënt bleek te zijn. Ofwel een patiënt die leed aan de bloederziekte. Zulke mensen hebben een gestoorde bloedstolling. Een eventuele wond zou hem dus fataal kunnen worden. Een dierenarts die daar toevallig in de buurt was, wilde hem uit de wegberm vandaan trekken. Maar ik kon hem gelukkig bijtijds op andere gedachten brengen. 'Stel je voor dat die patiënt een inwendige bloeding heeft, dan kan dat verkeerd met hem gaan aflopen', zei ik hem.

Zeer spoedig arriveerde toen een ambulance van het nabij gelegen ziekenhuis. En alles liep later met een sisser af. Hoewel zijn ouders wel heel erg waren geschrokken van het ongeval dat hun zoon had meegemaakt. Dat viel goed te begrijpen, gezien de bijzondere toestand van die jongen! Ze namen mij echter wel kwalijk dat ik hun zoon niet verder had geholpen. 'Maar ja, ik wist dat men voorzichtig moet omgaan met een patiënt met bloederziekte. Ik kon dus maar het beste wachten op deskundige hulp', zei ik hen.